Van Welkom tot Waanzin
Dirk Lauwaert
De Financieel-Economische Tijd, 28/06/03
'Welcome to Belgium' heet de fotobiografie die Charif Benhelima sinds zijn twintigste bij elkaar schoot. Het welkom van de titel slaat niet op hem, maar op zijn vader. Een 'Welkom arbeiders' dat zo complex uitpakte en voor velen een bitter want nooit meer af te sluiten hoofdstuk werd. Een welkom dat levens juist niet voltooide maar tot een levenslang 'onvoltooid' veroordeelde. Het fatale welkom klinkt diep na, in de zoon. Hij dankt er zijn plaats in de maatschappij aan.
Over die plaats gaat het boek. Benhelima schrijft in korte zinnen zes keer zijn antwoord op de vraag naar zijn herkomst. Behalve in zinnen, toont hij zijn plaats ook in foto's. Hij toont ze niet direct, maar onrechtstreeks. Hij toont de onmogelijke plaats van anderen: migrantenkinderen, asielzoekers, illegalen (wat een statuutwissel na de gastarbeiders van weleer). Hij toont ze in Brussel. De fotograaf werkte er aan als twintiger, van 1990 tot 1999. Tien jaar die een tweede biografie creëren, die van de fotograaf.
De jongen die antwoorden moest verzinnen, leerde kijken naar wat mensen tot liegen dwingt. Het verzonnen leven is de laatste pasmunt, de laatste strohalm. De foto's laten zien dat er niets meer is voor wie onwelkom is. Wie ongewenst is, wordt gek, zo eenvoudig is dat. Over die waanzin gaat het boek.
De foto's beginnen met kinderen op straat. De camera verbaast zich erover dat ze lachen en argeloos zijn, springen en in touwen hangen. Het kader beweegt zich vaak op hun hoogte: de fotograaf gaat door de knieën. Hij toont muren en stoepen zoals kinderen ze zien: dichtbij en laag. Het is een lieflijk allegretto met vier van de mooiste kinderportretten, in studio gemaakt, die ik ken. De kinderportretten van Salgado tippen nergens aan deze intensiteit.
Twee jaar fotografeerde hij haast continu in het Brusselse Klein Kasteeltje. Later in het onthaalhuis San Damiano. Wat hij laat zien, zijn plaatsen waar waanzinnige verhoudingen heersen. Nooit zo erg dat ze je een dubieus geweten schoppen; er lijkt zelfs geen geweten meer van doen. In San Damiano zie je het eindpunt: geen gewelddadige uitwijzing, maar een lijf vermoed onder een deken, een been onder een laken, sloffen onder een sofa. Lichaam na lichaam dat geen thuis meer geeft, wegzinkt onder een hoopje textiel.
De twaalf foto's van dit hoofdstuk, alle gemaakt in januari 1996, vertellen van een doodlopende straat waar niet meer geroepen, niet meer geweend, niet meer gehoopt wordt. Lichamen waarvan het leven is vastgereden in wulpse, versleten Belgische sofa's. Hart en geest zijn uitgevallen. De fotograaf kijkt langs zijn figuren, naar lelijke Belgische dingen rondom hen: die lelijkheid voegt zich bij hun troosteloosheid. Aan de rand van de beelden blèrt een televisietoestel, staat een beker bedremmeld te wachten, zelfs licht lijkt zijn snelheid af te remmen en te aarzelen bij zoveel 'eindstation'-gevoel.
Nog één hoofdstuk te gaan. Daarna kan de fotograaf schrijven 'ik ben 31' en zijn plaats erkennen. Een chaotische vrouwenkamer voert de verteller naar dat 'ik'. Er is opnieuw veel textiel en sofa's met overgewicht die we al eerder zagen en vooral: niets om op te bergen. Dat blijkt de sleutel: deze mensen hebben geen kast. Wie geen kast heeft, kan niets schikken. Alleen wie kan schikken, heeft iets van zichzelf. De vrouw scheert haar oksels, kleedt en ontkleedt zich, heeft een kind, een man, een fotograaf, maar geen kast. Het gaat om familiefoto's, maar dan met een meedogenloze reportagetoon, lovers pictures als een afstandelijk verslag. Veertien foto's waarin fatale beelden rond een blije jonge vrouw worden gemaakt.
Het voorlaatste beeld van het boek is gemaakt door een machine: een echografie van haar foetus. Dan, om de hoek van het blad is de fotograaf 31 geworden en 'mijn moeder overleed'. Daarnaast een kleine pasfoto met ouderwets kapsel en maquillage. Francine, de moeder, zoals Benjouira die andere moeder zonder kast en met een kind.
Dit is een sociale reportage waarin de blik steeds indringender wordt. De enquête in de wereld kantelt in een verkenning van het eigen terrein. Het 'jullie daar' wordt een 'en ik hier?' Het vaststellen wordt een vragen. 'Dat is jullie plaats' wordt in ieder beeld verweven met een 'en mijn plaats?' Die vraag is verontrustend omdat voor de camera steeds meer on-plaats en on-heil te zien is. In tegenstelling tot de sociale fotograaf die actief, bevestigend, stimulerend, respectvol tegenover zijn onderwerp staat en zo iets als troost kan brengen, speelt hier geen dialoog waar wij gerustgesteld de gecharmeerde getuigen van mogen zijn. Hij tast stugheid af. Fotograaf en onderwerp delen eenzelfde vitaal wantrouwen: misschien kan ik een plaats krijgen, maar ik zal nooit een eigen plaats hebben.
Het boek valt toe. Tussen echografie en pasfotografie klinkt even een hartverscheurend en misschien juist daarom hoopvol lamento. Het welkom was hoe dan ook een illusie. Blijft een: 'ik ben er'. Iedere foto zet de plaats uit die er eigenlijk nooit voor hem was, noch is voor zijn figuren. De blik van hen die geen eigen plaats kennen zie je hier: scherp, meedogenloos en vooral nieuwsgierig naar het brute uithoudingsvermogen van de ander. Hier wacht men tot het breekt.