Over muren.

Jef Lambrecht - Toespraak bij de opening van "Semites, a wall under construction"

26 november 2011 - Be-Part, Platform voor actuele kunst, Waregem.

Dames en Heren,

Ik leerde Charif Benhelima een jaar of twee geleden kennen en ik hou ervan om met hem te praten. Over kunst. Over zijn werkwijze, zijn oog. Maar ook over Arabische zaken hoor ik graag zijn mening. Ze wijkt af van wat je in de krant leest. Dat heb ik wel meer gemerkt bij Arabieren in het Westen. We kennen mekaar zo slecht, al zijn we buren.

Ik ging met Charif op reis naar het land van zijn vader, Marokko, kort voor de revoluties uitbraken. We zagen de massa’s in Rabat op een popconcert. Reizen is anders leven, intenser. Door elders te zijn is het alsof je de sluier van de tijd kan lichten. Charif Benhelima is als rechtgeaarde Arabier een rusteloze reiziger. Elke reiziger is uiteindelijk onderweg naar zichzelf.

Het was tijdens een verblijf in Amerika dat Charif er toevallig achter kwam dat zijn Arabische helft minder Arabisch was dan hij altijd had gedacht. Hij had net zijn grote werk ‘Welcome to Belgium’ voltooid en zocht in Manhattan, de grote smeltkroes van de wereld, het Babylon van onze tijd, een volgende stap. Het resultaat was ‘Harlem on my mind’. Ik voelde me in Harlem Belgischer dan ooit, stelde hij vast. Toen werd hij er door de orthodox joodse bediende van de vermaarde fotowinkel B&H, onder vaklui bekend als de Disneyland of Photography stores, vlakbij Penn station op gewezen dat zijn naam in feite joods is en dat zijn voorouders Sefardische joden moesten zijn, afkomstig dus uit Spanje, Portugal of Noord Afrika. Dat was een even onverwacht als ongevraagd antwoord op Charif’s rusteloze zoektocht naar de complexiteiten van zijn identiteit. Hij was al een in Brussel geboren Marokkaanse West-Vlaming, op zich ingewikkeld genoeg voor een levenslang programma. Kon het dat hij daar bovenop ook nog een halve jood was?

Voor de stichting van de staat Israël leefden in Marokko ruim een kwart miljoen joden. Het was een van de oudste joodse gemeenschappen ter wereld. Nu, zestig jaar later zijn er nog enkele duizenden van over. Velen ervan speelden een prominente politieke of culturele rol. Vandaag nog is een van hen, André Azoulay, adviseur van koning Mohammed VI, zoals hij dat was van zijn voorganger Hassan. Sporadisch waren er de voorbije eeuwen gemengde joods-arabische huwelijken.

Was Charif’s vader een telg uit zo’n hybride geslacht? Was het wel mogelijk om tegelijk jood en Arabier te zijn, water en vuur, dag en nacht? Hoe voelt het om tegelijk een kind te zijn van Sarah en van Hagar, van Ismaël en van Israël? Hij ging op zoek in zijn eigen familie naar mogelijk joodse sporen. Ze waren er. Hij fotografeerde hen, zijn joodse en zijn Arabische verwanten, met een polaroidcamera. Hij herfotografeerde hun vergelende foto’s met een flits zodat de gezichten nog verder vervaagden zoals de herinnering. Polaroidfoto’s zijn onvolmaakte maar onmiddellijke beelden. Door de lichtflits worden ze nog onvolmaakter en wordt het moment binnengesmokkeld waarop de reproductie is gemaakt van het oorspronkelijk beeld. Voor de intrede van de digitale camera was de Polaroid iets voor de intieme kring, de familie. Benhelima versterkt die intimiteit nog door zijn modellen te overbelichten. Daardoor blijven ze vage contouren, verzonken in sepia, gescheiden van de kijker door een grens van licht, tijd en intimiteit, veilig binnen de familiekring waar andere, beschermende wetten gelden. De foto’s schijnen even onherkenbaar en inwisselbaar als verblekende herinneringen. Ze zinken nog verder weg in de tijd doordat Benhelima reproducties van reproducties heeft gemaakt. Ook in het werkelijke leven zijn deze personages voor hem schimmen, op een afstand in tijd en ruimte, verwant maar niet overbekend. Samen zijn de foto’s een muur, openbaar maar binnen een omheining, beschut tegen ongepast en ontoepasselijk voyeurisme. De fotograaf reveleert niet maar onttrekt informatie om beter te laten zien.

Het resultaat van deze paradox is de reconstructie van een onverwacht idyllisch haast voor-bijbels landschap waarin Arabieren en joden met elkaar verwant en verweven zijn, een vertakkende boom, een web, een labyrint dat vertrouwd mag zijn aan de ingewijden maar verrassend is en haast ongeloofwaardig voor wie er buiten staat. Het is of we een stad ontdekken waarvan we dachten dat ze niet kon bestaan, gewoon als we zijn aan de tegenstelling, die gevaarlijke vijandschap die joden tegenover Arabieren plaatst en die de wereldvrede blijft bedreigen. Wat blijft daarvan over wanneer beide groepen verbonden blijken door het bloed? De andere is in ons, de Waal is in de Vlaming, de tegenstelling is fictief, zegt Charif Benhelima. Joden en Arabieren zijn takken van dezelfde Semitische boom, neven, zoals ik ooit een Palestijn in Amman hoorde zeggen, same-same. Hij wreef zijn wijsvingers over elkaar, toen hij dat zei. Same-same, samsam. U kent misschien het heel oud kinderrijmpje dat in vele talen bestaat en dat volgens sommigen een Marokkaanse oorsprong heeft, volgens anderen een Hebreeuwse of zelfs een Aramese, al is het in alle continenten bekend. Het gaat zo:

A ram sam sam, a ram sam sam
Guli guli guli guli guli ram sam sam
A ram sam sam, a ram sam sam
Guli guli guli guli guli ram sam sam
A rafi, a rafi,
of was het ‘Harabi’, zoals in sommige versies?
Arabi…

Het zingen van dit nonsensicaal rijm wordt soms begeleid met even nonsensicale handgebaren. Kindertaal, tovertaal. Samsam, een babynaampje in het Urdu. Even vertederend als in zijn ogenschijnlijke onschuld geheimzinnig. Een kunstenaar is een kind is een wereld die niet wil wennen.

Samsam, same-same, Semsem… Zijn niet Arabieren en joden de kinderen van Sem, een van de zonen van Noë, de overlevende van de zondvloed, verre voorouder van Abraham, stamvader van alle joden en Arabieren. Zijn ze niet nog steeds verbonden door taal en dus cultuur, de afstammelingen van Israël en Ismaël? What’s in a name? What a difference a letter makes? Maar zouden we niet gewoon zonder letters zijn zonder de Semieten –geen volk met zo’n geladen naam-. Ze gaven ons het alfabet waardoor de beschaving aan hen immens schatplichtig werd. En met het alfabet kwamen de grote verhalen die onze collectieve verbeelding tot op heden stofferen. Hoe dit verhaal te vatten van hen die ons het schrift bezorgden, het verhaal van de denkbeeldige muur die tussen hun afstammelingen staat? Hoe dat neer te leggen in een boek zonder woorden die verenigen maar ook scheiden? Mijn welsprekend boek van beelden moet een rol zijn, dacht Charif, een rol die je in het midden opent en zonder voor of achter. Zonder begin of einde. Een boek zonder hiërarchie.

Benhelima selecteerde 135 foto’s van zichzelf en evenveel vrouwen als mannen. Niet toevallig 135. 1+3+5=9, het hoogste cijfer, symbool van de volledigheid. Daarmee wordt deze particuliere saga universeel. Ook deze numerologische subtiliteit is een Semitische eigenheid. Cijfers en letters zijn in de Semitische traditie allerminst neutraal maar geladen met verborgen betekenissen.

Deze ‘valse documentaire’ over ‘strijdige identiteiten’, zoals hij Semites noemt, de nieuwe etappe in de epische queeste van de West-Vlaamse migrantenzoon, de geboren buitenstaander, levert een even gelaagde als hoopgevende politieke parabel op en voor wie het wil een antwoord op de vraag uit 1993 of de kunst de wereld kan redden. De actualiteit van dit werk zit in zijn spiegeleffect. We kijken niet naar de familie van de kunstenaar maar naar onszelf. Dit is geen zelfportret met tegenstrijdige identiteiten. Het is een portret van elk van ons. De tegenstellingen en scheiding die we ervaren, de identiteit die we denken te hebben, is een projectie van een innerlijke verscheurdheid. Zoals ik eerder zei, de Waal is in ons, de Griek is in de Duitser, zoals de jood is in de Arabier. De erkenning daarvan opent geheel onvoorziene perspectieven, ook en in het bijzonder in de actuele politieke situatie in ons land, in Europa en in de rest van de wereld. Ze herinnert aan de verguisde waarheid dat eendracht macht maakt. Een dichter is een profeet. Een kunstenaar portretteert zijn tijd altijd beter dan een fotograaf. En als een kunstenaar fotograaf is zijn de foto’s geen portretten.

De technieken die Benhelima heeft aangewend om dit verhaal te vertellen versterken nog de schemerzone tussen fictie en werkelijkheid waarin het licht niet alleen maar letterlijk weerkaatst maar de kijker dwingt tot reflectie. De toeschouwer ziet uiteindelijk zichzelf en de wereld die hij denkt te kennen vanuit een nieuwe hoek. En hij ziet zijn innerlijke muur die het uitzicht belemmert. Daarmee leidt dit ensemble tot een inzicht dat onontbeerlijk is om de grote vragen van vandaag het hoofd te kunnen bieden. De kloof tussen ons en de andere wordt overbrugd doordat die andere door onszelf wordt belichaamd. Er is niet enkel de innerlijke muur er is ook de innerlijke buur.

Moet u dit alles weten om het werk van Charif Benhelima te kunnen lezen? Ik denk het niet. Het behoeft geen verklaringen. Het volstaat om te zien en niet het vermogen te hebben verloren om te kunnen dromen.